 |
Weidevogels als insectenverdelgers
Geconfronteerd met jodelende wulpen, tetterende scholeksters
of de zoevende wiekslag van baltsende kivietten begrijp ik ineens
wat me zo aan de weilanden thuis bindt. Wanneer men in Bretagne of Normandië in weilanden komt, liggen deze er onheilspellend
doods en verlaten bij. Hoewel ze er precies zo uitzien als de weilanden in Friesland ontbreken om een of andere geheimzinnige reden de weidevogels. Alleen het huilende geluid van de Atlantische wind markeert de griezelige stilte. Weilanden zonder het
beweeglijke en muzikale vogelleven missen hun poëzie en doen de verdwaalde
toerist naar het "Heitelân" verlangen.
De kieviet is beslist onze nationale weidevogel te noemen. Het zoeken naar de eerste gespikkelde
groene eitjes is voor menigeen het eerste contact met de natuur
geweest. Het eierrapen heeft zich daarom in Friesland nooit beperkt tot
het uithalen van nestjes. Alhoewel, zie een Italiaan het verschil?
Van oudsher is er altijd een goede nazorg geweest om van het tweede legsel het
broedsucces te verzekeren. Zo leidde het eierrapen niet tot een vorm van
roofbouw,maar tot een optimale kievietsstand.(?) Het is daarom verschrikkelijk
jammer, dat in het moderne weidebedrijf het oude evenwicht
tussen het broedsucces en het eierrapen verstoord lijkt.
Door het vroege maaien en de hoge veebezetting maakt een tweede
legsel weinig kans. Een moeilijk te verteren zaak voor de eierzoekers. De meeste boeren zou overigens een verbod op eierzoeken niet hinderen.
Een boer (zelf geen enthousiaste zoeker) vertelde mij: "Boeren zijn vanouds niet de grootste eierzoekers. Voor boeren met melken klaar waren, hadden de beste zoekers de eieren al van het land
geraapt.
Vroeger leverde dat voor de armere mensen nog een aardige bijverdienste op.
Een andere vogel, die ook met recht de titel van nationale vogel
verdient, is de grutto. Van alle West Europese grutto's broeden er 80-90% in Nederland: Meer dan
100.000 paartjes.
Van die 100.000 broeden er dan 40.000 in onze"fjilden en mieden". Vreugde én
verantwoordelijkheid aldus de voorzitter van lt Fryske
Gea, Hylke de Boer. Het is de vraag, hoe zwaar deze verantwoordelijkheid drukt.
Vijf jaar geleden is in het kader van de relatienota een voorstel gemaakt voor een meer behoedzame landbouw op 200.000 hectare. Hiervan zijn 100.000 hectare naar een verre toekomst verschoven. 86.000 hectare is opgenomen in een voorrangsinventarisatie. Voor 51.000 hectare zou men tot een beheersovereenkomst met
de eigenaars proberen te komen. 35.000 hectare zou aangekocht worden. 25 miljoen gulden werd uiteindelijk op de CRM begroting
gereserveerd voor aankopen; genoeg om enkele honderden hectaren aan te kopen. Het lijkt wel een
aftelspelletje: iet wiet waai weg, dag vogels, dag bloemen, dag
mensenkinderen.
Intussen blijft het weidebedrijf in een niet te stuiten tempo
moderniseren. Niet alleen wordt er vroeger gemaaid, maar er
wordt ook bedrijf. Dit alles heeft ingrijpende gevolgen voor voor het aantal
soorten vogels dat nog van deze weilanden gebruik kan maken.
Sommige soorten worden algemener maar' alleen, omdat ze plotseling de concurrentie van de gevoeliger soorten missen.
Men zou een vogel terecht kunnen vergelijken met een boer. Elke broedende vogel heeft zijn eigen wei. Hij zaait of maait wel niet,
maar hij oogst wel. Hierbij doet hij voor de eigenaar van het land zelfs wat aan gewasbescherming. Het regulerend effect van de weidevogels op emelten en ritnaalden moet geweldig groot zijn.
In geld uitgedrukt zijn weidevogels dus goedkope gewasbeschermingsmiddelen.
Nu kan SheIl de boer hierbij ook wel helpen maar dit kost de boer tijd en geld. Het lijkt
weliswaar duidelijk op de kwaal gericht maar dat maar schijn. De chemische gewasbeschermingsmiddelen hebben enkele onvoorziene gevolgen die
niet op het etiket staan vermeld.
Als het etiket vermeldt, dat een litertje van het absoluut onschadelijke middel alle emelten uit de wereld helpt
klopt dat vast wel. Wanneer men het volgende jaar het middel
niet meer spuit, zakt de grasopbrengst beneden die van vroeger.
Kennelijk is er dus toch iets mis gegaan. Hoewel de opbrengst
door het doodspuiten van alle schadelijke insecten wel 20% kan
stijgen, zou men toch alle kosten eens goed tegen deze meeropbrengst
moeten afwegen. Een boer zit niet zo ruim in zijn vrije tijd
die uurtjes die hij nu aan de spuit staat zijn daarom hele dure uurtjes.
Wanneer men eenmaal spuit moet er elk jaar meer gespoten worden.
Ga maar na: in een niet gespoten weiland verpoppen de emelten
tot weidelangpootmuggen. Eenmaal bevrucht vinden de wijfjes een
lekker mals weiland vrij van concurrenten, omdat daar het vorige jaar gespoten is en leggen hier
duizenden eitjes. Niet gehinderd door allerlei bodemdiertjes die
in een niet vergiftigd weiland de eitjes verorberen ontwikkelt het broed zich meer dan voorspoedig,
In het vorige jaar zijn namelijk niet alleen de emelten aan het
gif gestorven maar ook al hun kleine vijanden. Als de eitjes
opgegroeid zijn tot vette larven zouden ze moeten worden gegeten
door de voortdurend pikkende weidevogels. Maar ook de weidevogels
hebben vorig jaar al dodelijke maagpijn of windeieren gehad van de vergiftigde
emelten.
Alle dieren die de emelten in toom zouden moeten houden zijn
dus verdwenen en de bestreden plaag is als een zevenkoppig monster teruggekomen. "Zie je wel", zegt men, "zonder
gewasbeschermingsmiddelen kun je geen behoorlijk gewas telen.
De vogels hebben een ander heenkomen gezocht, heet het dan. Dit laatste is niet erg waarschijnlijk. Een boer wiens land door
stadsuitbreiding wordt opgeslokt kan ook niet naar het land van zijn
buurman uitwijken. Voor vogels bestaat daarentegen geen
pensioen of bijstand.
Het gaat trouwens ook slecht met de laatste kemphanen, heb ik me laten vertellen. Maar wie zal die bonte beestjes in hun kleurige pakjes missen. Zelf heb ik nog het geluk gehad ze een groot deel van het jaar te zien baltsen voor de deur van mijn onderzoekshut in de Lauwersmeer. maanden voor mijn deur te zien baltsen.
Dit leek zo'n veelbelovend toevluchtsoord maar ik heb de eerste proefschoten van op het militaire
oefenterrein al gehoord zo boven het razen van de boerentrekkers uit. De militairen gaan het laatste deel van de polder verder ontwateren. Maar tanks kunnen niet tegen drek en kemphanen niet over droge grond. Gecombineerde functies, oefengebied, natuur en recreatie met aanpalende landbouw noemt men zoiets.
G. Poortinga 1977
|
|